‘Hallo, hoe gaat het met u?’

Debora ligt nu op de ziekenzaal. Er is een buikontsteking geconstateerd. Ze heeft een drankje gekregen: we wachten totdat het beter gaat. Ondanks deze maatregelen is ons klassenkind in tranen als we haar uit bed halen. Wat is er aan de hand? Heeft ze een verkeerd drankje ingenomen? Zit haar pyama scheef?

O nee, het heeft een heel andere oorzaak. Ze voelt zich een beetje eenzaam. Kinderen weten wel wat dit betekent. ‘Dat je verdrietig bent’ en ‘dat je alleen bent’. Bijna alle kinderen kennen wel iemand die alleen is. Er worden vooral oude opa’s en oma’s genoemd.

Zaak is nu wel dat we iets aan dit probleem gaan doen. Het woord ‘bezoek’ wordt genoemd. Een woordweb is snel gemaakt. Kinderen weten wel wat er bij een bezoek komt kijken!

We oefenen in tweetallen het geven van een hand. Lastig hoor… want is nu de rechterhand? Misschien kunnen de papa’s en mama’s thuis helpen en op zoek gaan naar een moedervlekje of litteken, zodat we het beter kunnen onthouden. Of moeten we gewoon heel vaak oefenen? We begroeten elkaar en stellen elkaar de vraag: ‘Hoe gaat het?’

We krijgen DV maandag een kaart mee naar huis die we aan iemand die ziek of eenzaam is mogen geven. Natuurlijk kunnen we dan mooi oefenen met het geven van een hand. Debora’s zijn er niet alleen in het ziekenhuis, maar misschien ook wel in onze straat. Zo leren we om te zien naar elkaar.